Skip to main content

Ontsnapt uit de hel

In oktober 1813 werd Napoleon in de Volkerenslag bij Leipzig verslagen. Eenheden van de Franse bezettingsmacht begonnen zich overal in Europa terug te trekken in de richting van Parijs. In Nederland waren het de Amsterdamse scheepstimmerlieden, de Bijltjes, die de aftocht van de Fransen in gang zetten door op 15 november 1813 enkele Franse douanehuisjes in brand te steken. Vijftien dagen later landde de zoon van Stadhouder Willem V, de latere Koning Willem I, in Scheveningen. Het zou nog een half jaar duren voordat de laatste Fransen van Nederlandse bodem waren verjaagd.In 1821 vestigde Jan Bagelaar zich vanuit ’s-Gravenhage bij zijn jongere broer Hendrik in Son in het huis dat nu bekend staat als Dommelstraat 12. Hendrik Bagelaar, voormalig zeekapitein, had het pand op 21 maart 1821 gekocht. In Son zette Jan Bagelaar zijn werk als tekenaar en etser voort maar wel op een iets lager pitje. Aan een vriend schreef hij eind 1822 dat hij in Son nog maar één etsje had gemaakt en dat hij van schilderen steeds meer zijn liefhebberij ging maken. Het schilderen ging hem echter niet gemakkelijk af: “… Van mijn schilderkamer heb ik een fraaij uytzigt en dit helpt mij veel onder het schilderen. Doch ik bedroef mij dikwijls het zo klaar zien kan hoe het zijn moet en maar zo eene flauwe zweem bijna nog niet eens op paneel te kunnen brengen.” En even verderop: “… Ik tragt door lieffelijke onderwerpen daar te stellen te vergoeden dat aan de kunst ontbreekt.”

Toen in 1810 Nederland werd ingelijfd bij Frankrijk, werd de Nederlandse troepenmacht geïntegreerd in het Franse leger. Zo werd het 3e Regiment Hollandse Jagers in het Franse leger opgenomen als het 33e Regiment Lichte Infanterie. Tekenaar en etser Jan Bagelaar, die in 1821 in Son zou gaan wonen, was kapitein bij de Jagers en kwam daardoor in Franse dienst. In die hoedanigheid maakte hij in 1813-1814 deel uit van de Franse bezettingsmacht van Hamburg van zo’n 30.000 man. In december 1813 begonnen de geallieerden (met name Russische troepen) een belegering van de stad. Omdat bijna niets de stad meer in of uit kon, werd de toestand in Hamburg langzaam onhoudbaar. Vanwege honger werden er katten en ratten gegeten. Het afval hoopte zich op in de straten. Onder de vele gewonden brak hospitaalgangreen uit. Deze ziekte maakte meer slachtoffers dan de gevechtshandelingen. Een en ander had tot gevolg dat vele militairen in Franse dienst (vooral Nederlanders en Italianen) probeerden te deserteren.

Zo had Bagelaar kans gezien op 19 april 1814 Hamburg te ontvluchten. Enkele dagen later kwam hij samen met nog een Nederlander in Bremen aan. De Leydse Courant berichtte daarover: ‘Bremen den 23 April. Gister zijn alhier twee Militairen, geborene Hollanders, uit Hamburg aangekomen, zijnde de Heeren Bagelaar, Kapitein van het 3de Regiment Hollandsche Jagers, thans het 33ste Regiment ligte Infanterie, en de Heer Collin, Aide Chirurgijn. Deze Heeren schilderen den toestand van Hamburg als allertreurigst, en zijn van gedagten dat de onderhandelingen nog wel eenigen tijd zouden kunnen duren.

Het getal der Militairen welke zich in de Hospitalen bevinden bestaat uit omtrent 7000; van dewelke dagelijks tusschen de 50 en 100 sterven…’. Bagelaar had het er dus levend vanaf gebracht, maar Antonius van Deursen, geboren op 8 oktober 1792 te Breugel op het Keske, had minder geluk. Op 10 juli 1813 had hij nog een brief uit Hamburg naar huis gestuurd, maar daarna werd nooit meer iets van hem vernomen. En zo waren er in de periode 1813-1814 nog vier jongemannen uit Breugel en vijf uit Son die nooit meer terugkeerden van Napoleons veldtochten.

Terug in Nederland verzocht Bagelaar de vorst in een brief weer in zijn rang bij de Jagers te mogen worden ingedeeld. Hij schreef verder dat hij zijn hele uitrusting had moeten achterlaten en dat hij nog zes maanden gage te goed had. Of hij a.u.b. een schadevergoeding kon krijgen. Of dit laatste gebeurd is, is niet bekend. Wel kwam hij weer als kapitein bij de Jagers. Overigens werden bijna alle militairen in Franse dienst weer probleemloos opgenomen in het Nederlandse leger. Ook bestuurders, zoals burgemeesters, die een paar maanden eerder Napoleon nog hadden toegejuicht, konden op het pluche blijven zitten. Een bijltjesdag zoals na de Tweede Wereldoorlog bleef uit.