Skip to main content

Moord... of toch niet? (deel 1)

Gepubliceerd in de rubriek Toentertijd in DeMooiSonenBreugelKrant, 24 oktober 2018

Ernst Willem Jan Bagelaar, roepnaam Jan (* Eindhoven, 1775 – † Son, 1837) maakte carrière in het leger en ging in 1815 als majoor met pensioen. Zijn grote bekendheid in de 19e eeuw dankte Bagelaar echter niet aan zijn militaire activiteiten maar aan zijn bijdrage aan de kunst in de vorm van tekeningen, etsen en schilderijen. Vele musea in binnen- en buitenland hebben werk van hem. In 1821 vestigde Jan Bagelaar zich vanuit ’s-Gravenhage bij zijn jongere broer Hendrik in Son in het huis dat nu bekend staat als Dommelstraat 12.

Hendrik Bagelaar, voormalig zeekapitein, had het pand op 21 maart 1821 gekocht. In Son ging Jan Bagelaar verder met zijn artistieke bezigheden en zijn hobby’s zoals vissen en jagen. Hij schreef brieven naar zijn kunstvrienden in het westen des lands en volgde de politieke ontwikkelingen via kranten. Zijn huishoudster Johanna van Rosmeulen zorgde ervoor dat de kunstenaar zich niet druk hoefde te maken over zijn natje en droogje. Johanna werd bovendien ondersteund door haar nichtje Josina van Rosmeulen. Aan dit rustige leventje kwam op 8 februari 1837 plotseling een einde toen Bagelaar dood werd aangetroffen. De oorzaak van zijn dood was onduidelijk.

Na onderzoek door de politie werden de huishoudster en haar nichtje gearresteerd en gevangen genomen. Johanna werd ervan beschuldigd haar werkgever te hebben vergiftigd en bestolen. Haar nichtje werd aangeklaagd voor heling. De rechtszaak werd op 16 december 1837 behandeld door het Hof van Assisen te ’s-Hertogenbosch. Johanna werd verdacht van: … vergiftiging van haren meester door moedwillig aan denzelven toetedienen scherpbijtende zelfstandigheden welke den dood hebben veroorzaakt en van diefstal ten huize van en jegens hare meester tijdens zij bij denzelven voor loon in dienst was. Bij de diefstal zou het gegaan zijn om certificaten, geld en andere kostbaarheden ter waarde van omstreeks f. 10.000,-. De beschuldiging aan het adres van de huishoudster was dus zeer ernstig en als Johanna schuldig zou worden bevonden, zou dat haar dood betekenen: ... te dier zake veroordeeld om gebragt te worden op een Schavot te dien einde binnen de Stad SBosch opterigten en Johanna van Rosmeulen gelet op Art 365 van het Wetboek van Strafvordering aan een paal gebonden te worden verwurgd, dat er de dood navolgt. Ook Josina stond een flinke straf te wachten. Zij zou: … gedurende een uur te pronk worden gesteld met een papier op de borst waarop haar misdaad zal zijn uitgedrukt, voorts gecondemneerd tot tuchthuisstraf voor een tijd den Hove te bepalen in geen geval echter van minder dan vijf en meer dan tien Jaren. Tot grote opluchting van beide vrouwen werden ze wegens gebrek aan bewijs door het Hof vrijgesproken.

Met de vrijspraak was de zaak nog niet afgedaan. Een half jaar later eiste Johanna voor de rechtbank in eerste aanleg, civiele kamer, te ’s-Gravenhage van de erfgenamen van Jan Bagelaar (zijn broer Daniel Bagelaar en zijn zuster de weduwe Antje van der Chijs-Bagelaar) de zogenaamd gestolen goederen terug omdat die van haar waren. De advocaat van Johanna verklaarde dat Johanna en Jan Bagelaar in 1835 deel hadden genomen aan een Duitse loterij waar ze f. 60.000,- hadden gewonnen. Johanna zou daarvan als haar deel zes certificaten à f. 1.000,- hebben ontvangen. De advocaat van de erfgenamen betoogde dat het erg onwaarschijnlijk is dat een huishoudster die f. 60,- per jaar verdient, zo’n aanzienlijke som gelds in haar bezit heeft. Bovendien kon Johanna op geen enkele manier bewijzen hoe zij aan de waardepapieren was gekomen. Toen de rechtbank een week later uitspraak deed, bleek dat de erfgenamen bereid waren één certificaat van f. 1.000,-, een bedrag van f. 400,- en enkele goederen aan Johanna te geven als zij verder afzag van haar eisen. Johanna accepteerde het aanbod en daarmee kwam een einde aan deze onverkwikkelijke zaak. Maar de oorzaak van de dood van Jan Bagelaar bleef voorlopig een mysterie. Wordt vervolgd.